Kameleons (Chamaeleonidae) zijn een familie van hagedissen die behoren tot de leguaanachtigen (Iguania). Kameleons bezitten enkele karakteristieke eigenschappen die uniek zijn in de dierenwereld. Door de lange, gespierde tong, de gespecialiseerde ogen, de tangachtige poten en het vermogen sterk van kleur te veranderen, zijn ze eenvoudig te onderscheiden van andere hagedissen.[3] Kameleons zijn hierdoor een van de weinige families van reptielen die bij het grote publiek bekend zijn.
De familie telt ongeveer 215 soorten, die vrijwel exclusief leven in subtropische en tropische gebieden, vaak met een dichte vegetatie. Kameleons komen oorspronkelijk uit Afrika en hebben zich verspreid naar het Arabisch Schiereiland, delen van oostelijk Azië en zuidelijk Europa, rond het Middellandse Zeegebied.[6]
Soorten waarover veel bekend is zijn de gewone kameleon, Hoehnel's kameleon en de Oost-Afrikaanse driehoornkameleon of jacksonkameleon. De informatie over de levenswijze en de verspreiding is van een groot aantal soorten echter nog zeer summier. De meeste kameleons hebben geen Nederlandstalige naam.
Kameleons komen alleen voor in de Oude Wereld. Ze leven in Afrika, Zuid-Europa, het Midden-Oosten en een deel van de Aziatische kuststreek van de Indische Oceaan (zie kaartje).
In het Middellandse Zeegebied worden de kameleons door één soort vertegenwoordigd: de gewone kameleon (Chamaeleo chamaeleon). Deze soort komt voor in Portugal, Spanje, zuidelijk Griekenland (inclusief de eilanden Kreta, Chios, Samos en de Egeïsche eilanden), Cyprus en delen van Turkije. Het voorkomen op het eiland Sicilië is onzeker.
In de zuidwestelijke en zuidelijke kuststrook van het Arabisch Schiereiland, grofweg van Mekka in Saoedi-Arabië tot Masqat in Oman, komen verschillende soorten voor. Jemen telt vier soorten, in Oman komt alleen de soort Chamaeleo arabicus voor.
Het meest oostelijke deel van het verspreidingsgebied is de westelijke kuststrook van het Indisch subcontinent. Hier komt in India, Pakistan en Sri Lanka de soort Chamaeleo zeylanicus voor.
Verreweg de meeste soorten komen voor in Afrika. Alleen in een groot gebied rond de Sahara komen geen kameleons voor, maar verder zijn ze overal in Afrika te vinden, vooral in tropische bossen ten zuiden van de Sahara. Met name het eiland Madagaskar is rijk aan soorten, waarvan een groot deel endemisch is. Waarschijnlijk ontstond de kameleonfamilie op het Afrikaanse vasteland en ontwikkelde de groep zich apart in Madagaskar toen dat eiland zich losmaakte van het vasteland, waar de talrijke soorten ontstonden.
Kameleons zijn op sommige plaatsen door de mens uitgezet, zoals op het eiland Hawaï (Verenigde Staten), waar de Oost-Afrikaanse driehoornkameleon is geïntroduceerd. De jemenkameleon is ingevoerd in de Amerikaanse staat Florida. Het verspreidingspatroon van de kameleons, in het bijzonder dat van Chamaeleo zeylanicus, werd vroeger gebruikt als bewijs voor de verschuiving van de aardplaten maar dit is nu achterhaald.[12] Uit een studie in 2008 bleek dat deze soort via Afrika en het Arabisch Schiereiland in zuidelijk Azië is beland. Ook een alternatieve theorie, die veronderstelde dat de soort middels drijvende vegetatie op het continent was terechtgekomen, werd in die studie ontkracht.
Kameleons hebben een kenmerkende kop, waarbij met name de uitpuilende, individueel draaibare, ogen opvallen. De sterk gespecialiseerde tong valt pas echt op als een kameleon een prooi verschalkt. Bij veel soorten draagt de kop kammen, kragen of stekelrijen. Bij sommige soorten draagt de schedel een verbeende hoge kam, zoals bij Hoehnel's kameleon. Dergelijke kenmerken zijn in de dierenwereld verder alleen bekend van de dinosauriërs. Enkele soorten, waaronder de Oost-Afrikaanse driehoornkameleon, dragen hoorns, die gevormd zijn uit bot. Deze hoorns worden niet gebruikt om te vechten maar dienen om te imponeren.
De ogen van een kameleon zijn opvallend groot, sterk gespierd, en veel beter ontwikkeld dan de ogen van andere hagedissen. Ze zijn aan de basis verstevigd door een benen ring. De eigenlijke oogballen zijn grotendeels bedekt door de oogleden zodat de iris niet te zien is en alleen de pupil onbedekt blijft. De ogen staan aan de zijkant van de kop, puilen ver uit, en kunnen onafhankelijk van elkaar alle kanten op draaien, zodat een kameleon een zichthoek van 360 graden heeft zonder de kop te bewegen. Een kameleon kan hierdoor aan de voorzijde een prooi bekijken terwijl hij tegelijkertijd de omgeving aan de achterzijde in de gaten houdt en zo vijanden kan zien aankomen. Doordat de ogen zo ver uitpuilen kan een kameleon, hoewel de ogen aan de zijkant van de kop staan, toch met twee ogen naar voren kijken voor stereoscopisch zicht, dit in tegenstelling tot alle andere hagedissen. Kameleons zijn de enige groep van dieren die de ogen zowel kunnen focussen op eenzelfde voorwerp als onafhankelijk kunnen bewegen voor een zicht van 360 graden.
Alle kameleons hebben een gespecialiseerde tong die razendsnel uit de bek kan schieten en waarmee ze prooien vangen. De tong van kameleons is uniek binnen de dierenwereld. De enige andere dieren met een tong die er wat op lijkt zijn een aantal amfibieën zoals kikkers en salamanders. De tong van een kameleon is echter verder gespecialiseerd. Hij is sterk elastisch en kan bij volledig uitstrekken zes keer langer worden dan in rust, waarbij hij een lengte kan bereiken die tweemaal zo groot is als de lichaamslengte (de staart niet meegeteld). In rust ligt de tong ingetrokken in de bek.
Als een kameleon een mogelijke prooi ziet, wordt eerst de kop zo gedraaid dat de prooi nauwkeurig gelokaliseerd wordt door er beide ogen op te richten. Doordat kameleons stereoscopisch kunnen waarnemen, kunnen ze diepte zien en zo de afstand en positie van een prooi bepalen. Ze zijn hiermee in staat om de schiettong nauwkeurig op een prooi te richten.[14] De prooi wordt benaderd door wiegende bewegingen te maken. De kameleon doet dit niet alleen om onopvallend te naderen maar ook om de afstand tot de prooi nog beter te bepalen.[15] Vervolgens wordt de bek geopend en worden sterke spieren samengetrokken die de tong krachtig ontvouwen waarna deze de bek verlaat. Deze spieren worden de acceleratiespieren genoemd. Het zijn kringspieren die vlak voor het einde van de tong liggen.[13] De tong ontleent zijn elasticiteit aan de aanwezigheid van elastinevezels. Aan het uiteinde van de tong zit een zuignapachtige structuur die de prooi vastzuigt. De werking van de tong berust dus niet op kleverigheid.[3] Zodra de tong helemaal is uitgestrekt, wordt deze door het samentrekken van een in de lengte gelegen spier, de musculus hyoglossus, weer in de bek getrokken.[2] De tong kan alleen worden gebruikt als hij vochtig is. Als de tong op een vochtig oppervlak gericht wordt glijdt het uiteinde hier gemakkelijk vanaf. De tong kan geen natte prooien zoals regenwormen grijpen.
Reactie plaatsen
Reacties